24 DA GBOEK-FRA GMENT.
en telde de jaren op je vingers, die je nog zou moeten werken, om iooi in ’n lijstje te plaatsen, twaalf ferm-stappende jaren, mits geen wéék werd overgeslagen, wat je gewoonte niet ïs. O, de teer-ver-warmende, opwekkende, krachtgevende bedenking...
Eergister, bij ’n kop thee, inspireerde nochtans de nuchterheid. Zeshonderd en een (plus den doorslag) weken horizon, kalmeeren den heetbloedigsten jongeling. En dan de onrusting! Het geweten! Hoe aanschouwen je collega’s den hoorn van Falkland-overvloed, overwoog je met zekere wroeging. Is het zaak in dien starren hoogmoed, de verblinding der duizend-en-een, voort te hollen of ’t bij welgeschapen vierhonderd geesteskleuters te laten ? Doe je behoorlijk, welvoeglijk, ridderlijk aan alle „stof" van Amsterdam en omstreken je gulzigen mond te verlekkeren? Overvoer je de markt niet? Geef je den lezers niet te veel uit de schatkameren van kunst en fantastische bouwsels? Ja, zus, zoo waren eergister de vertroebelde blijheden mijns scheppings-drangs. Een steun, een lach, een jodeling, ’n fiksche por doen zoo véél op zeker aarzelend moment...
Gister, de dag des vierhonderdsten, bracht de verrassing. Thuis gekomen, na de (zeer zeldzame) correctie achter een vetten, bevrienden rug, zat eene commissie van letterkundigen in mijn werkkamer te wachten. Ze waren gerokt, gedast, be-handschoend, geschoren. Er was feestelijks op til. Men verzocht mij en mijne vrouw in een gereedstaand rijtuig te stijgen. Men bood ons een diner bij Couturier aan...
Welke povere draagkracht hebben wóórden, liefste zus! Kelderkil ver-wanklank ’k in twéé zinnen journalistiek de zonrijkste gebeurtenis van m’n leven. Een gereedstaand rijtuig... Een diner... Couturier... O, droevige, impotente stottering om een sfeer van