HIJ DRAAIT ZICH OM IN Z7N GRAF.
„Wat zè-je?* knetterde vader’s stem, paars-stui-pend in de donkere, wijd-gespalkte mondgrot.
En toen Rosetje, zonder den durf’m an te kijken,
zwakjes herhaalde: „Ja, naakt, pa” werdgromoe
bleek — schraapte ma ’r hoestenden stoel achterAit, den niéuwen tapijtrand vergetend — lei pa, met drift, de vleesch-vette handen over de schakels van z’n horloge-ketting.
Het was in de kamer, als de ontzet-luistrende stilte, na ’n onverwachten, ooren-doortoetrenden knal. Gromoe’s wimpers trilden — ma leunde kapot achterover, bedacht op ’n tweede ontploffing — pa krampte den mond, gelijk ’n man wien de adem ontrukt wordt. Rosetje zelf, die, als ’n anarchiste met bloed-beloopen oogen, de bom had geworpen, schaamteloos en misdadig, zat ’r knie-vleesch te beknijpen, in nerveuze verwachting van de echo des donderslags....
Elk huis in aanbouw draagt ’n vlag op de balkenbetimmering van ’t dak — ieder succes plukt z’n lauweren — elk kroontal z’n fuif. Maar deze nieuwe verdieping op ’t gebouw, hoe te voorzien door menschen met verstand van ’t vak, scheen in schande en modder te zakken.