RINDER■ TWAALFUURTJE.
bank met den inktkoker te morsen, er dikke schimmelige kluiten uit opmoddrend.
„Dag Corrie, snoesje,” zei Lies, de schooltasch op den lessenaar leggend: »Dag Corrie!"
Nijdig stopte Corrie de vingers in de ooren. Ze wou niet gestoord worden. De optelsommen klopten niet.
„Zal ’k je is wat vertellen zei Lies nog eens,
vertrouwlijk ’r hoofdje toebuigend.
„Hè, hou nou je mond,” zei Corrie snibbig; „anders krijg ’k nóg is strafwerk van dat akelig mensch !* Teleurgesteld haakte Lies de schooltasch open, lei ’r leesboek, V liniaal, 1r griftenkoker, ’r sponzendoos, ’r zeemlapje, netjes op ’t blad van de bank. Ze was ’r zoo vol van, had nou niemand om ’t te vertellen. Langzaam toedrentelend op het clubje bij ’t raam, kattig-nuffig kijkend naar 9t kind van Peters, dat V duim bekauwde alsof ze honger had, zei ze: „Däääg! Däääg Annie, Minny, Toos en Marietje" — ’t nare kind zei ze nóóit goeiendag —: „Wat doen jullie daar?”
„Zij heit gehak op ’r brood, varkesgehak, dè,t zou Tc niet blieven,* zei Annie, viezig *r mopneusje rimpelend.
„Dat ken je makkelijk zegge, * zei Marietje, die ’t boterhammen-trommeltje open hield, en gedacht had dat ze heel wat lekkers liet zien: „dat ken je makkelijk zegge, omdat jij ’t niet heb. Jij heb gisteren wel zure zult gehad — en dat eten we thuis nooit — nee nooit — want in zure zult, zegt pa, doen ze wat niémand meer lust.”
„Ik wil best een sneetje met je ruilen,” zei Toos verlekkerd naar de boterhammen met varkensgehakt kijkend: „doe je ’t? Ik heb appelstroop.”
„ Appelestroop! Appelestroop! ”, smaalde Annie: „as mijn moeder me appelestroop gaf, zou ’k ’t lekker niet meenemen. ”