REISAVONTUUR. 45
naar het inkomen, daarna een circulaire van een nieuwen boekwinkel, vervolgens een invitatie van het Tooneelverbond. Ijskoud, met angstzweet dat over mijn gelaat drupte, volgden mijn oogen, die wel gekeken moeten hebben als die van een stervende schelvisch in de fuik, zijn bewegingen. Nu hij de waardepapieren uit mijn binnenzak doorsnuffeld had, wroetten zijn spitse vingers in mijn vestzakken. Naast elkaar lei hij zijn buit op de bank — een nagelschaartje, een mesje, een knoop, een horlogesleutel, een stukje stuf — maar, goddank, het horloge, een waarvan de veer gebroken is, lag thuis in een kast.. Meedoogenloos plunderde hij verder. Met een wellustig gebaar rukte hij mijn beurs uit mijn zak. Ha! schreeuwde hij en leegde den inhoud op zijn vlakke hand. Op dit moment trachtte ik nogmaals en nu met inspanning van al mijn krachten mijn ouden wil terug te bekomen. Mijn tanden knarsten, de oogen puilden uit mijn hoofd. Het was of een ijzeren vuist (vuisten zijn steeds van ijzer in deze en dergelijke gevallen) mijn keel dichtkneep. Het zweet gutste ditmaal over mijn wangen en het klamme haar stond zoo sterk gespannen, dat een pijnlijk verdoovend gevoel rond mijn schedel kringde. Vruchteloos. Ik moest het aanzien dat de dierlijke handen van den bandiet de twee ongebruikte tramkaartjes gladstreken, dat de rood- en groen-lichtende oogen de merken der drie kroontjespennen bekeken — het is een groot gemak wanneer je pennen bij je draagt —, dat de klauwen van den inbreker zich meester maakten van een geheel nieuw dubbeltje met de beeltenis der jonge Koningin, terwijl hij verachtelijk tegen den grond wierp een koperen broeksknoop, een overhemdsknoopje, een contramerk van Van Lier, een wit hemdsknoopje (het werd mij sinds mijn prilste jeugd geleerd losspringende knoopen te bewa