44 REISAVONTUUR.
Plotseling stopte de trein te Hillegommerbeek. De conducteur liep schreeuwend voorbij het portier. Ik trachtte hem aan te roepen, maar mijn droge lippen mummelden saam. Ik had niet het vermogen anderen om hulp te vragen.... Ik was overgeleverd aan de grillen van den verschrik kei ij ken vreemdeling, die mij telkens aankeek met het roodlichtend of groenspuwend oog. Nauwelijks was de trein weder in beweging op weg naar Vogelenzang of de vreemde stond op. Sterker rezen mijn haren te berge, aan-prikklend tegen mijn hoed. Ik trachtte de noodrem te grijpen, maar mijn hand bleef loodzwaar rusten op den knop van mijn parapluie. Ik was verlamd. Ah ! De vreemde keek voorzichtig door de ruiten aan weerszijden, liep op mij toe en zonder een woord te spreken begon hij mij te plunderen. Staar-oogend gelijk een levend-begravene, gelijk een door nachtmerrie vervolgde poogde ik hem af te weren. Hij stiet een hoonend lachen uit, lachen dat door de coupé schorde als ’t krijschen van een hyena. Reeds hadden zijn handen den binnenzak van mijn jas geleegd en doorsnuffelden zijn grijpvingers mijn papieren. Met een blik van hebzucht, terwijl vunze adem uit zijn breede neusgaten blies, doorlas hij de onbetaalde nota van mijn kleermaker, de Nieuw-jaarsnota, groot.... Maar dat gaat niemand aan. Van a tot z doorlas hij het papier, vouwde het dicht, en grabbelde een tweede open, zeldzame quitantievan drie gulden cigaren van Gebroeders Majoor. Ha! — zei hij en woede over het weinig succes van zijn zoeken deed het papier in zijn handen, dat groen en rood leek door den schijn uit zijn oogen, beverig sidderen. En hij ging voort, mij, machtelooze, te plunderen, gelijk een Italiaansche bandiet die zijn slachtoffer uitkleedt. Zijn haakrige vingers grepen onder de papieren een aanmaning van de Belasting