42 REISAVONTUUR.
heele familie. Tot dusver ging alles normaal en een dergelijk weinig-belangrijke stof zou allerminst Falkland — zelfs in dezen komkommertijd — aanleiding geven tot schrijven van reisherinneringen. Wij stopten in Voorschoten, Leiden, Warmond, Piet-Gijzenbrug, welk stoppen door Falkland half-slapend, half-wakend — u weet wel: de bekende lummeltoe-stand van een mensch, die goed, nu ja, laat ons zeggen wat te véél gegeten heeft, in een boemeltrein. Maar bij Lisse. Goeie hemel bij Lisse! Nooit zal hem die Hollandsche stedenaam meer ontgaan, bij Lisse stapte een passagier in, iet of wat gezet — hier volgt het signalement ten dienste der justitie, zoo deze zich alsnog geroepen voelt handelend op te treden in een zaak van zoo hevige verschrikking —, —, iet of wat gezet, zooals gezegd met een snor, een sik, zware tanden, een deukhoed, een foulard» Genoemde rookte. „Mag ik U opmerken” — zei Falkland, beleefd: „dat dit compartiment voor niet-rookers is” — „O” —, zei de man. Het was een diepbrommend, onsympathiek geluid, half ravenge* kras, half grogjes-heeschheid. Hij wierp zijn eindje ’t raam uit, knuffelde zich weg in zijn hoek, sloot z’n oogen en begon te maffen. Ook ik mafte. Wij maften beiden. Het was een genoeglijk gemaf — dat, om een nieuw beeld te gebruiken — in verhouding tot de gruwelijke komende gebeurtenissen de stilte was die aan den storm voorafging.
Ik mafte. Hij mafte.
Maar op een gegeven oogenblik — oogenblikken zijn bij dergelijke avonturen altijd „gegeven” — hinderde mij iets, ’k weet niet wat en tusschen mijn steile wimpers (alles is bij mij steil) keek ik toevallig naar mijn overbuurman in den anderen hoek. Wat ik nu zag — ik ben bereid zulks te bezweren zelfs voor de commissie uit het Engelsch Lagerhuis, die