28 OPEN BRIEF AAN EEN VANDAAL,,
mummeld tot trog, waarin paarden deeg-aarde trappen, tot kermistent voor Zondagsruiters, tot schokkende liefhebberij voor vrouwen, die ’n ladder noodig hebben om paardenbotjes te bestijgen, tot levenden mallemolen, tot arena van hobbelpaarden, tot dróóm uwer gedachten die hippen van uw aan-teekeningen, streepie, streepie, streepie, turf, naar het buffet en de deur?
Nu is er in uw heele Hippodrome maar één die Solser gedenkt, die eerbied heeft voor Solser, die mijmert over Piet Stijfsel, Wittkower Gerson en wrevel heeft bij uw vandalisme. Doe die ééne hit niet weg. Hou die trappende, nijdige, niet bereden hit in eere, de hit die Jan-en-alleman tegen de schenen trapt, de protesteerende hit.
En zoo zij u ooit tegen deze wereldvlakte slaat, beschouwt het als een waarschuwing, vouwt uw handen in ootmoed, trekt tachtig dagen over het asfalt uwer ziel, boete doend voor eene daad van schennis en beeldenstormerij.
Geloof mij — of liever gelooft mij niet.
S. Falkland.