26 OPEN BRIEF AAN EEN VANDAAL.
als komiek met het lied van Die schone Galathee. Wel lang geleden is dat. Langer dan de Beursplannen. Wie wéét nog van de goede tijden van Gerson, toen hij Piet Stijfsel opvolgde, toen Stanley en Koningen of Koningen en Stanley luchtige vroolijkheid bij hem zochten, toen de vrouwen nog niet op champagne gedresseerd waren als honden op een stok die te water gaat, toen Hugo Lorenz gedachtenlezer was en Michel... Solser...
Hier, bij ’t neerschrijven van den Solsernaam geschiedt mij de deernis. Hippos-Paërl wat heb gij met onze Vic gedaan, met de Vic die herinneringen van ons aller jeugd heeft, met de Vic, brandpunt van oude gedachten, met de Vic, oude kloosterplek, met de Vic van Piet Stijfsel, met de Vic van Witt-kower, met de Vic waar staatslieden, professoren, meesters in de rechten, doctoren in philosophie, kunstenaars, arbeiders en kooplieden samenhoopten, met de Vic die Flipje gekend heeft, Flipje op het tooneel, Flipje, opklimmend tegen het achterdoek, Flipje guitar spelend, Flipje wegsluipend, Flipje gekaatst en weerkaatst en nog eens gekaatst in de spiegels, Flipje met zijn „patriotje”, Flipje met zijn dun lijfje en atavistischen kop.
Hippos-Hamlet, hoe durft gij te zitten in uw paardenspel en streepjes te zetten, turf te maken? Eén lach van Flipjes-Geest moet u doen vermarmeren op uw stoel, vermarmeren bij uw paarden, vermarmeren bij de faeces, die een eens klassieken bodem verontreinigen. O, gij, Philippus, dat de schaam op uw kaken aanzwelle tot den gloed van Bengaalsch vuur, dat de paarden u smadelijk toehinneken, dat het menschgehobbel u een geslaag van donderwolken zij, dat in eiken spiegel het smalle gezicht van den echten Flip u toegrijnze met een spottende verachting, zoo diep, dat ge van al de trap