OPEN BRIEF AAN EEN VANDAAL. 25
mij zeggen, Hippos-Paërl, dat meermalen deez' droevige verzuchting mijn pen ontinkte, dat ik nog kort geleden in briefke aan Vening Meinesz klagelijk sprak van goedkoope bedden, maar mijn vriend — laat mij u even mensch-broederlijk terechtwijzen —: voor zekere deelen van Kabotijn Amsterdam heb ik een zwak en zeer dikwijls is mij een eerlijk Kabotijn genietelijker dan een ver-stijfseld, in vormen genageld goed burger, zoöals uw trappende hit — trapt ze nog? Ja, hé? Hopelijk ja, hè? — mij aangenamer individu lijkt dan de andere tamme grappenmakers, die nooit den moed hebben zandruiters te maken, schenen stuk te slaan of in het buffet te rollebollen. Hebt ge er al eens over gedacht een oud infanterie-paard, een afge-keurden knol van genie of schutterij bij de controle-kas en de champagne te zetten ? Een goed Amsterdamsch trampaard zou er geen kuren uithalen.
Hippos-Paërl, litanieën ruischten eens op uw grond, triestiglijk klagend in de Hollandsche nevelen, litanieën, die aan Mevrouw Mulder, bijgenaamd Piet Stijfsel, vreemd waren toen zij op de Vic-fonda-menten een cafê-concert bouwde. Piet Stijfsel bleef een waardige vrouw, die zang en muziek gaf tegen betaling, die wereldsch was maar niet tot de degeneratie verviel van huidige sjaggersocieteiten, tot paplepeling van geldspillende zwakjes en fuivende jongskes. Piet Stijfsel was een matrone en gezien bij de Indische club, die hier geen last had van modderspattende rijtuigen. Piet Stijfsel was een goede moeder èn een kunstenares. Bij haar vierde Wittkower-Gerson, die toen mager was — kunt gij u dat nog voorstellen? — kunnen Amsterdammers zich Gerson voorstellen, ontdaan van zijn gekleurde wèlgedaanheid ? — zijn beste triomfen