REISVERHAAL.
Aan den horizon lichtte thans het roode licht van den steigerlantaarn en wij vermeenden ergens een venter te hooren! „Zoek ze maar uit! Zoek ze maar uit! Twaalef voor ’n dubbeltje!” De kust van <3e Weesperzij lag in de verte voor ons. Een eenzaam urinoir stond somber in de sneeuw. Het be-gofr te regenen. Een ploeg arbeiders van de sneeuw-reiniging hield een vergadering. Maar een zware mist stak op en hulde het water in een dicht floers1). De kapitein liet het anker zakken, aangezien hij niet durfde binnenvallen. Plotseling werden wij aangevaren door een Engelsche stoomboot, die op slag zonk. De kapitein zocht twee dagen lang met electrisch zoeklicht en wij slaagden er in de geheele bemanning te redden. Alleen de scheepshond was verdwenen. Later vonden wij ook dién aan de Weesperzijde terug.
23
Gelukkig konden wij den volgenden dag binnenstoom en.
Mijn schoonmoeder en mijn vrouw wuifden mij uit de verte toe. Tranen van weemoed en vadervreugd ontsproten mijn oogen. Mijn vrouw was moeder geworden.
„Mon Dieu,” zei schoonmama, mij omhelzend: „wat heeft de reis je goedgedaan. En wat ben je bruingebrand.”
1
Voor zeebeschrijvingen, zie Aimard.