18 REISVERHAAL.
drie groote koffers van Perry, een valies, een reisdeken en een hoedendoos. Ik was blijde dat zij bijtijds gekomen waren en gaf hun een extra fooi. Wachten bij een boot als je ’n reis gaat ondernemen is iets onbehaaglijks. Je wordt zenuwachtig, zelfs als je stalen zenuwen hebt zooals ik. „En heb je lectuur?” — vroeg zwager. Ja voor lectuur had ik gezorgd: van Ohnet: De eer gered, van Van Deyssel Verzamelde opstellen, van Coenen Een zwakke, van Ibsen Borkman en de laatste aflevering van Elsevier, maar zwager gaf mij ten overvloede een halven jaargang van het Nieuws. Eindelijk kwam de boot in het gezicht. Aan den horizon verscheen een rookwolk. De ijsschotsen begonnen te kruien. Het was geweldig schoon 1), overweldigend schoon. Terwijl stopte zwager nog in de zijzakken van mijn jas eenige broodjes met vleesch, zes hardgekookte eieren, een zak met kletskoppen en twee halve flesschen bier. Lieve menschen! Attente menschen, m’n zwager, en m’n zuster! „Zal je ons dadelijk bij aankomst telegrafeeren, Pips, of je goed ben overgekomen en niet zeeziek ben geweest ?” Dat beloofde ik. De boot kwam nader en nader, soms hoog opgenomen op de ruggen der golven, soms verzinkend in grauwe dalen x). „Noodweer” zei een politie-agent, die vroeger loods geweest was en nu aan zijn baard stond te trekken. „Ik ben bevaren,” zei ik: „ik heb driemaal de reis om de Noord gemaakt en viermaal, zegge viermaal ben ik in Indië geweest.” „Dat verandert,” zei de agent. „Niet waar?” zei mijn zwager.
De stoompont lag gereed om te vertrekken. „Kabels los!” — kommandeerde de kapitein. Met
’) Voor natuurbeschrijvingen, zie Couperus.