Mijn vriend Pips, Luitenant Pips, geeft mij de primeur van het navolgend belangwekkend reis-v erhaal:
„Mijn zwager” — hier is Pips aan het woord — „bracht mij naar de stoompont aan den Amstel. Het was een koude dag, de zon scheen aan den hemel. De tram reed. Voor het voormalig Nieuwer-Amstelsch Raadhuis stond een pruimend agent. Ik wilde een bezoek brengen bij mijn schoonmama, die aan de Weesperzijde woont, dicht bij de Grensstraat. De klok sloeg vier. Of ze sloeg weet ik niet zeker. Zij stond op vier. In de verte draaide een orgel. Mijn zwager rookte een pijp. Ik een sigaret. Plotseling stond de tram stil. Ik dacht aan een botsing. Maar we waren bij het tramhuisje. Voorzichtig stapte ik uit. Mijn zwager stapte uit. De andere passagiers stapten uit. Het paard keek mij aan. Maar in ernstige gedachten ging ik naast mijn zwager, die bleek zag. Het was zooals gezegd vier uur en de zon scheen aan den hemel. Bij de aanlegplaats wandelden we heen en weer. „Heb je genoeg sigaren bij je voor de reis?” — vroeg mijn zwager. „Ja,” zei ik. Op dit oogenblik kwamen de kruiers met mijn bagage,
Schetsen Falkland. III. 17 2