DE BEGRAFENIS VAN AR1.
trekking om d’r mond had en dan ging-die, wijs en ernstig uitleggen, dat toch beter was zoo, niewaar, al was ’t hard, dan ’n altijd ziekelijken man. Dat wat God dee, goed was en dan kwam-die net als de anderen bij Bet terecht, die meneer Welders en meneer Van Klaveren voorstelde met de titulatuur er bij... meneer Welders van de Kamer van Koophandel.... meneer Van Klaveren, lid van den gemeenteraad en dan ’n ... .
„O, meneer Welders heel aangenaam... Wat
*n droevige geschiedenis . ...”
Vóór werd ’t verstikkend warm. Oom Hein wou raam op *n kier openzetten, maar oome Gerrit vond ’t minder passend. Heet-opgedrongen tusschen de stoelen en de tafel keken ze naar de achterkamer, waar moeder en Dora op de grijsharige sofa zaten, bleek in hare zwarte japonnen. Jacob was druk an ’t redeneeren met een droevigen lach op z’n dik gezicht met Welders en Van Klaveren. Vader stond altijd nog wat gebogen, correct en stil naast moeder, ’t Zwart van de japonnen, die lugu-ber-mondain tegen ’t verguldsel van de salonmeu-beltjes afstaken.
In de gang kwam gestommel. De heeren in de voorkamer keken naar de deuropening, maar Koos, die nou voor ’t eerst binnenkwam, dee haastig de deur dicht en ’t gestommel, en ’t plompen van harde voeten op ’t zachte goed van den looper in de gang werd zachter. Vóór was ’t in eens stil geworden. Zwart tegen elkander en in de halve schemering, met de allemaal helder-witte dassen, keken ze naar de sterker verlichte achterkamer, waar nog niks gemerkt werd.
Maar toen riep Koos zachies: Jacob. Ze fluisterden samen wat en Jacob, geaffaireerd druk, ging vóór moeder en Dora staan en praatte met ze,