KOMEET. 103
„zal ’k ’t je uitduien ... De korst van de aarde is van los zand en water en steenen en andere rommel, maar vastigheid zit ’r niet in... zooas je nou zit, ken je zoo ineens wegzakken... En as de boel zoolang gebleven is, dan is ’t puur mirakel... Want gaat nou is na.... gaat nou is na: we zitten op ’n groote bal en die rolt maar...”
„Drink nou liever je pons... al die flauwe kul!” viel Ant hem in de rede: „je maakt de menschen zenuwachtig om niks... As ’t dan tóch gebeuren mot, praat dan liever over koetjes en kalfies.... Dan merk-je ’t zoo niet.”
„Ja — je houdt ’t tegen as je d’r niét over praat!... Doe nou net as de struisvogels,” redeneerde Piepertje, die er te vol van was om te kunnen zwijgen: „Beter wéten dan zoomaar in stommigheid uitstappen! Wat jij ? Ik wil maar zeggen dat ’t ’n mirakel is dat de boel zoo lang gehouen het, as je narekent wat ’r op staat en dat ’r in Europa veel meer gewicht an de eene zij staat dan in Amerika an de andere kant. Binnen in de aarde zit vuur en de schoorsteen dat bennen de vulkanen, de Vesuvius en bij ons in Indië Krakatau.... Ga nou maar is na... Water en zand van boven ... enne gesmolten steen en zwavel van binnen ... Hoe is ’t gosmogelijk, gosmogelijk, gosmogelijk!”
Domp-bijtend op het pijpstompje zat hij in ernstig getob, geelbleek bij de lamp, die rimpels van zijn gezicht hoog-getrokken en vol nog van kolenzwart.
De vrouwen zwegen, geslagen door zooveel wetenschap, door zulk een kwantiteit gruwelen aan welker bestaan wel haast niet getwijfeld kon worden.
Piepertje klopte de pijp op den rand van de tafel, stopte een nieuwe in ’t verfrommeld tabakstoetje en keek somber naar de pooten van de tafel. De drank