DA-GEN 99
dagen kalm en hetzelfde, de dagen, dat je niets onthield. Geprikkeld lei ze den penhouder neer, liep uit de verandah, nam Wimpje op den arm en knorde.
„ ... Je bent toch een ongehoorzame jongen! ... Nou speel je toch met dien viezen jongen!”
„Nou was ik is ’t paardje moe.”
„Jij mag niet voor paardje spelen . . . Mag je ’t paardje van zoo’n viezen jongen zijn, hè?”
»Hij is niet vies.”
»Hij is wèl vies. Blijf dan maar bij maatje, hè? . . . Hier heb je ’n stukje papier vent en ’n potlood, hè en nu eens mooie poppetjes teekenen, hè, Wimpje?”
....... Charles ziet er toch zoo goed en dik
uit dat men er zich in verheugt en is ook gezond. Corry is allerliefst en een genot als zij binnen komt stappen, altijd even keurig en aardig en gelukkig.
Haar galant is een allernetst mensch, gesoigneerd en prettig in de conversatie, ’t Is ook een charmant meisje, o zoo een gezellig paar. Zij trouwen de volgende maand. Hun meubelen krijgen zij uit Amsterdam.” ................
Voor zich uit kijkend zat mevrouw, niet meer wetend, niet meer wetend. Het leven was zoo onbe-wogen-gelukkig, zoo wijd-wit; vóór het tuintje met violen in fleur en rozen geknipt tegen groene spaken en de straatweg — achter de tuinkamer, nog nieuw van inrichting, tapijt in panterkleur, meubeltjes bros en verguld, étagère met pulletjes, alles lieve fluwee-len dingen, snoezig zilvergereif op het buffet, een verrukkelijk beschilderde glazen vaas met gedroogde planten . . .
„Wat teeken je Wimpje?”
’n Hond. ”