STAL VERSCHRIKKING. 59
„Het is met recht een dag-merrie," gromde een hengst somber.
„In ieder geval,* philosopheerde de theosophische: „hebben wij het voorrecht ons evenpaard niet te zien, een voorrecht, herhaal ik, daar de opgeblazen mensch, wil hij het onlichamelijk paard inspannen en mishandelen hem wel zien, tasten, sturen moet.
„Gebegrijpt levendig dat bij geen onstoffelijk paard voorspant als wij er bij de vleet zijn.
„En daarenboven zou hun het geval van een geestelijk paard zoo verschrikken, dat ze nooit een
koetsier op 'n bok zouen krijgen om 't te besturen*____
„Weet je wat ik misschien érger zou vinden*, phantaseerde een jeugdig broekje, achteraf: „ik zou ’t besterven als ik een vleeschelijk evenpaard voor een postkar zag draven met een onlichamelijk koetsier op den bok* ....
„Alles kan,* zei de theosophische merrie.
„En verbeeld-je,* phantaseerde de schimmel nu ins Blaue hinein: „verbeelje’n geestespaard voor de kar en ’n geestesk o e t s i e r op den bok* .... „Schrikkelijk* .... peinsde ’n vos.
„Waar gaat de vooruitgang heen,* zuchtte een bruintje: „locomotieven — fietsen — onlichamelijke
paarden èn onstoffelijke koetsiers*.....
„Ho!* waarschuwde een redelijke hengst: „zoover zijn we in èlk geval nog niet — laten wij ons zelven niet over het paard tillen* .... *
En ze mijmerden over het verrassend geval — over de wisselwerking van stof en geest — over suggestie, clairvoyance, clairaudiance — tot de lichten werden gedoofd.