42 HET GEOLIED BORDJE.
Co was lief, vertroostend gebleven. Hij was haar knappe, werkzame, intelligente Edi en al zeien al de professoren ’t tegenovergestelde, dan geloofde ze ’t toch niet. Maar met de familie was ’t anders, werd de toestand gespannen, netelig, verdrietig.
Twéémaal gezakt. Twéémaal. Vader zei niets. Moeder zei niets. Ze wrokten. Daar had je ’t, als ’n student de dwaasheid beging te trouwen vóór-ie gevestigd was. Wie hadden ’m gewaarschuwd ? Wie
hadden ’m nog zóó gezegd?----
Als Edi ’r bij was, zwegen ze, deeën ze gewoon — bang voor z’n drift — als ie uit was, naar ’t gasthuis, of lessend bij ’n privaat-docent, kreeg de jonge vrouw de volle laag der speldeprikjes en bedekte venijnigheidjes.
Geen dag ging ’r voorbij of ze moest hèt hooren, hèt dwaze om op die manier te trouwen. Nou zag ze ’t zelf. Nou kon ze ondervinden, hoe plei-zierig, hoe prettig ’t was afhankelijk te zijn van anderen.
Sterker werd de crisis toen bij de derde maal de professoren wél tevrejen waren maar toch verzochten om na Kerst nog even terug te komen. Zóó waren ze niet verantwoord. Bijna wanhopig was-ie thuis gekomen, had gehuild toen ie met Co alléén was, de professoren vervloekt, die ’n pik op ’m hadden. Andere reden bestond ’r niet
Na dat examen werd het een openlijke vijandschap met de ouders. O, ’t geluk om ’n éigen huisje te hebben, niet dagelijks bespied te worden, niet de zeurige gemeenschappelijke maaltijden, niet de eeuwige afhankelijkheid.... ^
Vandaag was Edi den uitslag van.... de vierde maal gaan hooren, hadden Henk en Johan, nu zéker van de overwinning, ’n rijtuig besteld om ’m af te halen, hadden vader en moeder èn Coba bloemen gekocht, leien de óüde pakjes te wachten, het