HET GEOLIED BORDJE.
Voor de huisdeur ketste het hoefgetrap der wachtende paarden.
„Toe dan!”, zei Henk: „kwart voor twee — we hebben geen tijd te verliezen” ....
En Johan, even ongeduldig, even netjes gerokt betrommelde het tafelblad.
„Nee — ik durf niet goed,” aarzelde ze.
„Je durft niet,” spotte vader: „twijfel je dan nog ’n moment?”
„Kom,* drong moeder aan: „zet maar gerust je hoed op — ik vin ’t ’n aardige verrassing”....
„Liever niet,” hield ze bijna-angstig vol: „stél je geval dat nou nog is” ....
Al de stemmen knapten driftig haar aarzling. Vader riep luidruchtig ho-ho! — moeder haalde de schouders op. Henk en Johan schreeuwden haast nijdig dat ze mal was, dat ’t niet hielp of je bang dee, dat nóu zoo secuur was als tweemaal twee vier____
„Jongens,” zei ze verlegen: „gaan jullie nou alleen — dan dek ik de tafel af — dan — dan — Da’s toch véél huislijker voor Edi!”
„O jij zenuwschepseltje,” lachte vader: „’k zou je wel is voor erger dingen willen zien staan” ....