34 VOETENEIND.
bezanikt, beknord, bedrensd en ’r uit erkentelijkheid voor zóóveel geduld ’n rentetje had gelegateerd — van ’r jeugd af, als magere, leelijke, onoogelijke meid, was ze gespeend gebleven van alles wat ook maar in de vèrste verte op huwelijks-entourage geleek. En nu op het punt een zuigeling te krijgen, een heusche schreeuwleelijk, ’n kind ’t welk nog gevoedsterd moest worden, schemerde het haar voor de oogen — de zweetende ham verbleekte — de worsten deinden in vreemden schijn — het spek en de reuzel deden onwerkelijk.
„Zal ’k nou of zal ’k nou niét?” — vroeg ze zich af, plotseling weder stevig stampend vóórbij 25B op weg naar de krentebollen.
O, as ze durfde — as ze ’t grindpaadje maar óver dorst langs de zonnebloemen. Maar de witte gordijnen snauwden haar af. Zoolang de dooie *r lee — zoolang de man ’r nog zat naast ’t lijk kón je niet zoo brutaal zijn om te zeggen: meneer — ik ben de juffrouw van no. 153 — ik wou je kind annemen...
Net ging de deur van 25B open, strakte een wit portaaltje met een groene hanglamp.
’n Juffrouw kwam ’t paadje af, ’n juffrouw met *n sjaal en ’n beugelmand. Dié kon je anspreken.
„Juffrouw” ... riep juffrouw Brand, voor 9t eerst sinds ’n half uur ergens anders stil staand dan voor 37 of 17-
„Roep u mijn?", vroeg de sjaaljuffrouw — wat ze niet noodig had te vragen, daar er buiten een mank keeshondje niemand, allerminst ’n juffrouw in de nabijheid was.
„Ja, juffrouw,” zei juffrouw Brand en zenuwachtig-snappend: „wanneer is de begrafenis — en is u van de femilie — en — en is ’t ’n jongetje of ’n meissie — och zoo’n lekker meissie ziet-u. ...”