30 NAPOLÉON HEEFT SLAAP.
dee, die laatst ook ’n ruitje ingezet had, kon ie best porren, ’t Móést.
De klok stond op half zes toen-ie bleek en goor beldeurtje speelde.
Om zeven waren de twee ruiten weer heel, zonder dat te veel menschen ’t gezien hadden.
Toen stapte Nap zuchtend en suffig in bed.
Al was er ’n heel nést ratten onder hem an ’t coquet-teeren geweest, zou-ie nóg geslapen hebben, zóó bek-af voelde-die zich.
In vijf minuten snurkte hij, maar in vijf minuten werd-ie gewekt.
Zij was voor de deur. Haar stem. Nou kon ze ’t ook is probeeren voor ’n gesloten deur. Lekkertjes. Zoete wraak.
„ .... „Nap!... Napoléon ! ... Doe je open ?,.. Ik sla de ruiten in als je niet dadelijk” ....
De ruiten. Twéémaal was dierbaar.
In ’n moment opende hij de straatdeur, schoot weer onder de dekens.
„Heb je tóch de slaapkamer opengemaakt?... Nap!”
„Laat me met rust!”
„Je met rust laten? Bij achten! En me hééle nachtrust die jij bedorven heb! .. . Tot half twee heb ’k gewacht.... En toen die rat” ,...
Zij begon te snikken op ’n toeval af.
Gelaten trapte hij de dekens weg, wétend dat *n bui tot kantoortijd aanhield.