NAPOLÉON HEEFT SLAAP. 29
deinzend inbreker rolde hij z’n demietje op, drukte het óver het glas — krak — krak — de scherven vielen en z’n hart stond even stil van pure schooiers-emotie. Dan, bezeten, opgehitst door de koorts-van-’t-geweld stak hij z’n h e e 1 e n arm door het gat, trok den raamgrendel weg, stapte in het onbekende op de aanrechtbank....
Hij was er. Kwart voor vijven.
Op den tast holde hij thans, verschriklijk van wraakgedachten de trap op, opende de slaapkamer, streek een lucifer af — de gasvlam trilde hoog-sissend — het bed gaapte in verlatenheid.
Nap dwaalde gebluft omlaag — doorzocht de kamers, de tuinkamer — niets. In de brievenbus lei ’n papiertje.
Van haar. Letters die dansten als verschrikte koeien....
Nap! ga niet in de slaapkamer, ’r zit ’n rat onder ’t bed. Ik ben achteruit naar moeder gegaan. Hou in godsnaam de deur dicht— Het papier trilde in z’n handen.
En na eenige diverse titteltjes-voomoemd, plompte hij in ’n stoel.
Hij was in z’n huis, maar hij was ’r nog niet. Zonder Alice zou-ie óók wel slapen — maar de ruiten — de ruit van de deur, de ruit van ’t eene keukenraampje
’r Papier voor plakken?
Dan had-ie kans dat de politie ’m in den vroeg-morgen opschelde — en de buren — ze mósten wel denken dat ’r ingebroken was óf dat hij en Aal gevochten hadden. Nee. Voor geen geld. D’r kon ’n krantenberichtje van kommen. Alles flapten ze in de kranten of in ’t politierapport. Wat zouen ze op de Beurs grinneken dat makelaar van Boven.... Nee, hoor! Den kruier-om-den-hoek, die van alles