4l
had nagelaten, ook weer precies op dat uur, zooals ze ’s morgens nauwgezet éérst de Gartenlaube en dan het portretalbum van tafel nam. Met de oogen dicht, overgevoelig door de te volle maag — ze klaagde wel eens over de spijsvertering — dacht ze aan hem op dezelfde manier. Nooit gevarieerd, altijd met de visie van een gladgeschoren kin, zwarte gladde bakkebaardjes en zoo iets van ’n schemering van oogen. Z*n oogen was ze half vergeten, maar de kin zag ze met de bakkebaardjes, zooals-ie op bed lag toen z’m gevonden hadden.
Als ze zoo dacht, had ze heelemaal geen verdriet. ’t Hoorde bij den dag, bij ’t dagelijksch doen, bij het stoffen en vegen, wasschen en dineer en. Nog wat later was ze ingedut, nog wat later snurkte ze. Dan wekten Frits of Lien d’r voor de thee en nam ze ’n handwerkje op.
Om tien uur ging ze naar huis, nam den sleutelbos twee straten te vroeg in de hand, maakte de huisdeur open, de kamerdeur open, sloot het raam, dee ’t pennetje in ’t gaatje, zette den stoel met het glas voor de deur, stak het broodmes achter het matras en stapte in bed. Met een kaars dee ze veertien dagen. Ze lag nog geen twee minuten of ze sliep en snurkte door haar neus-gewelven.