20
kamer, is er een rij huizen én een ongekende wereld.
En als de groote hand zich uitspreidt voor de oogen, is er niets meer, niets.
Dit is avondgedroom. Bij dag zijn de dingen zoo werkelijk, dat droomen heenklepren als opgejaagde duiven. Alles van Leven is wonderlijk. Ik zit in mijn kamer. Een muurtje van steenen verbergt me aan alle zijden voor anderen. Links woont een buurman, omringd door een muurtje van steenen. Rechts, aan de overzij, overal.
We leven allen in kleine cellen.
De een weet niets van den ander.
Als we de cel verlaten, gaan we rond met een mom van vleesch, met een gelaat dat alleen schijnt te dienen om innerlijk leven te verbergen.
Als we zitten voor de openingen, die daglicht toelaten in onze cellen, bekijken we elkander. Dat bekijken vind ik triestig. Want aan de overzij van de straat zie ik drie, vier, vijf huizen. Elk huis heeft drie, vier verdiepingen. Elke verdieping is bewoond. Elke verdieping omsluit in de dikte der muren, achter de glimming van glas leven. In het eene huis, beneden, zit voor het raam een oude juffrouw en beweegt de handen over een stuk wit linnen. Anders niets. Boven haar, op de tweede verdieping, een man, die een krant leest. Daarboven een bleeke juffrouw met een zuigeling. Anders niets. Ze zitten boven elkander, weten niets van elkaar, hebben allen belangen en belangetjes.
Ze leven.
In het huis er naast bekijken kleine kinderen plaat