135
Zonder te antwoorden, liep ze hem voorbij, de kamer in, naar de alkoof en begon den dooie te zoenen.
„ Laat’m liggen... weesu bedaard ... juf. , . frouw” . . . Stil lag ze met het hoofd in de kussens.
Ze leek wel dood.
„Ga u liever zitten . . . u mot u niet zoo opwinden . .. juf... frouw” . . .
Ze bewoog niet.
„’t Is toch beter . .. juf... frouw . . . dat u heengaat . . . U kunt toch niet hier blijven. Het huis mot gesloten worden .. . Kan ik u soms helpen? Hoort u meniet, juffrouw?.. . Juf...frouw!” . . .
„Ik hoor ’t.”
„... Wil u soms wat goed meenemen, voorloopig ?... Morgen of overmorgen zal ik u alles zenden... als u mij uw adres opgeeft” ...
...„Mijn adres... O ja... Ik mot hier weg.”
„Kan ik u soms helpen?”
„Dank u. Ik heb alles.”
„Gaat u nou van het bed weg... juf... frouw” ... Ja.”
„Wil u soms wat drinken?”
„Nee... Waar is mijn hoed?”
„De hoed... Waar is de hoed?... O, hier op den grond... Asjeblief juffrouw.”
„Dank u.”
„Heb u geen mantel? ’t Is frisch buiten.”
„Nee. ’t Is zoo goed.”
„Doet u nou de alkoofdeuren dicht, juf... frouw.” „Ja... Zie ik ’m nou voor ’t laatst?”
... „Ja... juf. .frouw... U begrijpt dat ’t moeilijk is... om u... als hij begraven wordt”...