129
„Wat kost dat. Nee dat, hengst!”
„Mhaar tien centen.”
„Tien centen? Tien centen! Ga je weg, hengst!”
En dan sluipt ’t joodje angstig verder.
Roem-roem-roem-roem. Roem-roem.
De veldwachter pruimt en kijkt gemoedelijk toe.
De rokken zwiepen om de beenen, de voeten klotsen, de sigaren lichten, de walm spiraalt op.
Tididi-dideredi. . . Roem-roem.
Buiten blerren ze „Hupfalderiere!. . . Hupfaldera! Heise! Heise! Heise! Hopsaaaaasa! ” 'en ze schreeuwen van de boertjes die gewonnen hebben en dan weer „Heise, heise, heise, hopsasa!” — en in de groote schaduwen van ’t stille dak, aan de groote binten schemeren de lampions en walmt de schommelende lamp.
Roem-roem-roem-roem. Tiderididi.
SCHETSEN.
9