9
boomen tsilpen vogels. In een tuintje verder spelen kinderen van een buurman om een withouten tafeltje en maken figuurtjes van zand. Uit een keukenraam boven klinkt het blije gebler van een meid.
Ik hoor hoe Rob met zijn vingers tegen de ruiten trommelt. Ik zing een mop uit Carmen. Het is laat geweest vannacht. Maar de zon en het koude water maken alles weer goed.
Eindelijk kom ik binnen. Rob staat met het hoofd tegen de ruit aangedrukt. Een breede ademplas is als een aureool van bleekheid om zijn hoofd.
„Hier ben ik.”
Hij keert zich om en terwijl ik mijn kop cacao klaar maak, zit hij bij het raam. Hij heeft de krant opgenomen. Ik kan zijn gezicht niet achter het papier zien.
„Je heb een heele lijn getrokken, vannacht,” zegt hij.
„Ja, ’t is laat geworden.”
Ik eet. Hij leest. Wij zwijgen. Maar als ik toevallig even opsta om den waterketel op te nemen, zie ik, dat hij met de oogen dicht achter de krant zit en niet leest. Hij schrikt op. Ik vraag hem niets. Ik voel dat hij zelf spreken zal.
„Je kucht leelijk, jongen.”
Ja, ja ”
In de kamer het vro olijk gegiegel van de zon door de gordijnen, het rinkelen van ’t lepeltje in den kop, het tikken van ’t mes op het bord. Buiten het aardig gekakel, het gonzend leven van de spelende kinderen en het brutale getsilp van musschen.
„Wil je rooken?”
„Dank je.”
„Ben je nog niet klaar met de krant, ouwe jongen?”