”5
„Graag. Als ik er maar uit kom!”
,,’k Zal is rondkijken. ”
Twee avonden later. ’k Heb een „humaan” mensch gesproken. Hij wou Grietje wel. Goed. Ik het danshuis binnen, ’t Is er leeg. Ik ga zitten, bestel. Grietje komt bij me. Ik offreer een glas, zooals net en fatsoenlijk is. Ze ziet even bleek, met hetzelfde Madonna-profiel, met dezelfde groote, stille oogen.
„Ik heb wat.”
„Wat bedoelt u?”
„Ik heb een betrekking.”
Ze kijkt me an, verbluft.
„Een betrekking?”
„Weet je niet meer, waar we eergister over gesproken hebben?”
„Eergister? .... O, ja... . Toen was ik niet erg lekker, hè?”
„Ja. Je kunt er uit.”
„Er uit?”
„Uit den rommel.”
„O.”
„Je lijkt d’r niet véél zin in te hebben.”
„Nou dat zeg ik niet... Wat voor een betrekking?” „Werkmeid bij goeie menschen.”
„Mot ik nat werk ook doen?”
„Dat denk ik wel.”
„Mot ik schrobben en plassen?”
„Ja, dat weet ik zoo precies niet. Ik geloof het wel. Wat zou dat?”
„Nee hoor. Neem me niet kwalijk, maar daar heb ik geen idee in.”