„Meneér wak-ker ma-ke!” schreeuwt Cor tegen den wind in.
„Me-neer — slaapt — zoo — va-hast!”, schreeuwt de jongen terug.
„Schud ’m maar!” schreeuwt mevrouw, met de fondant in den mond.
De jongen schudt Ze zien in de schemering den gelen badstoel, de broekspijpen, de opgetrokken knieën en den jongen op z’n bloote voeten, die naar den badstoel buigt, schreeuwt en schudt.
„ Hen-de-rik! Hen-de-rik!! ”
„Oo-mè!”
Toen kwam de jongen door het water plassen.
„Meneer lijkt wel dood,” zegt-ie: „hij leit heelemaal weggezakt en zoo koud.”
„Wat’s dat!” zegt tante onrustig. Met d’r verlakte schoenen en nog zuigend op de taaie fondant, loopt ze door het laagje borrelend, schuimend water en begint d’r man te schudden, die met groote, dooie oogen naar de zee ligt te kijken.
„Hen-de-rik! Hen-de-rik! Hein! Hein!”
Oom was stilletjes dood gegaan.