125
kommen — ’k had niet in huis gekénd — dat was glad onmogelijk — dat geef ’k iedereen te doen om in ’n gesloten huis te kommen! Om
half vijf hebbe ze me op straat gezien — om
vijf uur hebbe ze me op straat gezien — laat
’t half zes weze voor mijn part — ik kon ’r
niet in . .
De officier. En door ’t raam F
Jan. ’t Raam was op de pin en al was ’t niet op de pin geweest — ’n man kon ’r niet door.
De officier. Als u dat zoo zéker wist — waarom heeft u dan nutteloos ’n raampen rechtge-slagen ?
Jan. Je doet wel is meer van die dinge die, die...
De officier. Jan Arend heb jij je kind nog gezien — na de brand? (Jan ontleent beverig). Waarom niet?
Jan (moeilijk), ’t Zag ’r zoo schrikkelijk uit...
De officier Ze had blond haar, niewaar ? (Jan poogt zich te bedwingen). En blauwe oogen, niewaar ?
J an (opgehitst zenuw-hxdlend). Ja. Ja.
De officier. De brigadier heeft me daar straks bericht dat de sleutel gevonden is —- ge-vondeu in de ruïne, op de plek waar de bedstee was. (zacht) — Ik denk zoo, Jan Arend, dat