124
Jan. Da-weet ’k niet.
De officier. De raampen had je recht geslagen, zeg je, en ’t kind kon de deur niet alléén open maken — hoe is ’t kind dan in huis geraakt ? (een stilte'). Heb je me niet verstaan, Jan Arend ?
Jan. ’k Snap ’r niks van. Me kop is heele-maal in de war.
De officier. Om half vijf heb jij de deur achter je dicht getrokken — je éigen verklaring — en om half vijf heeft Post je zién heengaan. Om half zes liep je nog met Pik op en neer. Wat heb je van half vijf tot half zes gedaan?
J a n. ’k Ben na me schoonvader gewandeld.
De officier. Dat was na half zes.
Jan. ’t Was kort na vijven.
De officier Hoe weet je dat zoo nauwkeurig?
Jan. Omdat — omdat — Waar mot ’k zoo lang hebben gezeten?
De officier. Dat’s juist wat ik weten wil. Om vijf uur is Ansing heengegaan. Maar tusschen vijf en half zes kan ’n boel gebeuren.
Jan. As ’t kind de sleutel had, kon ’r toch niemand in ’ thuis? (zich opwindend) Al was ’k eerst om zeven bij me vrouw en me schoonvader ge-