42 DERDE KAPITTEL.
in ’n eikeboom bij Jonkheer Sannes klauteren?” „Natuurlijk niet,” zei de advocaat, verbaasd over zóó’n vraag bij zulk een achtenswaardige familie.
„Zoo,” repliceerde Pieter, die z’n aanloop eenigs-zins onhandig genomen had: „op z’n dak mag je zeker ook niet?”
„Wel nee, amice — wat ben je klimlustig,” lachte de rechtsgeleerde.
„En als ik nou vijf en twintig meter bóven z’n dak, maar toch op z’n terrein ben,” hield de gastheer aan, heelemaal nerveus door t ooggeknipper van mevrouw en van Amélie die bang waren dat-ie zich zou verpraten, dat-ie 't ongelooflijk zolder-geheim zou verklappen: „als k dertig, veertig meter boven z’n park.. . .”
„Als u dat,” lachte de advocaat: „als u dat doet is u ’n vogeltje geworden en mag u redeneeren dat u zoo vrij is als ’n vogel in de lucht...
„Je neemt me niet au sérieux,” klaagde Pieter. „Uw man is van avond wel in de wolken,” ginnegapte de advocaat: „ik heb liever vasten grond onder mijn voeten, mevrouw....”
Verder drong Pieter niet aan. De dingen tè zwaartillend opnemen was verkeerd en als je logisch dacht, kon niemand protesteeren tegen *t vrije veld, de onbeboetbare Ruimte van ooievaar, leeuwrik-