DE PROEFNEMING GELUKT. 13
nend — Heer-in-de-hemel: drie tegelijk gèk! — dat ze in fatale Verstijving, in ’t portaal benee te pletter gehobbeld zou zijn, als Kobus ’rgeenvin-nigen trap had gegeven, ’t Afdruipend kaarsvet brandde z’n voet.
„Stik nou!”, riep-ie woest, niet in staat om te fluistren: „hou de kaars recht! Ben jij dol om alles op me poote te laten druipe!”
Hij danste van pijn, ’t zakmes in de hand, de bretels bol-spartelend op z’n rug.
Zij, uit *r bezwijming gewekt, wreef ’r klam voorhoofd.
„Kobus,” hakkelde ze, na elk woord kaarswalm-asperges happend: „Kobus — je mot — jij mot de bure wekke ....”
„Stil — suscht!” — zei hij, her-trappend. Als ’n moordenaar sluipend, kroop-ie de laatste treden op naar de kamer van Chris, naast den zolder. Zachjes opende-die de deur. As ze ’r wat van zouen zeggen, kon-ie makkelijk antwoorden, dat-ie onraad gehoord had.
„Kom hier!”, fluisterde-die: „dan kijke we door jouw raam wat ze uitvoere!”
„En de juffrouw die op mijn kamer slaapt” ..., hijgde Chris, ’m nastrompelend.
De rest van 'r gedachte-gesputter verspoot in ’t Oneindige, want de kaars, onbestand tegen zoo