DE PROEFNEMING GELUKT. 11
De ooren naar de zolderdeur gerekt, de halzen gespannen, hielden ze zich aan de trapleuning vast.
Juffrouw Amélie leek te dansen — telkens schokte ze neer, dan bij de deur, dan verder af.
Toen in een langere stilte, klonk ’n gesprek zoo bizar, zoo over het krankzinnige heen, dat Chris van angsten en spanning ’t heete kaarsvet op de voeten van Kobus liet druipen.
„Pa” —, zeide Amélie’s stem, hard van klank tegen de steenen muren der zoldering: „pa — laat u ons nou ook in de goot....
„Nee, ’t is hier te donker!” —, riep meneer’s stem van buiten.
„Hè, toe man,” praatte mevrouw: „de goot is niet voor jou alléén!”
„Allemachtig,” fluisterde Chris, „hoor je dat ze ”
Kobus’ porrende vuist dempte ’r gebabbel.
Opnieuw luisterden ze, adem-inhoudend, naar ’t helsch-dwaas praten op zolder.
„Je mag wèl in de goot,” sprak meneer, neuriënd tusschen elk woord: „en je mag om ’thuis heen tot an de schoorsteen, maar niet na benejen — bij de Spaarns is nog licht op en in de meidenkamer bij Leuring zit de meid een roman te lezen ....”
„Daar kom fk, pa — hoepla! dolletjes!”