8 EERSTE KAPITTEL.
wat nieuws verzinnen, omdat ze met d'r tijd geen raad weten.
Zachtjes in-sluimrend, soezend over *t houtwerk in de keuken, dat ze morgen 'n soppie zou geven, kreunde ze öp in fel-gelen schrik.
Ergens boven 'r hoofd werd gestommeld.
Duidelijk hoorde ze bons na bons en schrap-zittend in 't bed, de vette knieën gejukt tegen *r kippevel-lijf, stokte 'r adem toen ’n dakpan, schor van val en klepperslag, in de goot plompte. Even schokte ’r lichaamsmassa als een zuigerstang in de dekenholte, even floepte 'r hartmokering de lakens als *n tooneelzee in golving — dan be-zeten-van-vrees an ’r naaidoos in de meidenkamer denkend, de doos met de gespaarde Amsterdamsche lootjes, veerde ze 't bed uit, om de kaars an te steken.
De wekker stond op kwart over twaalf.
Alles sliep in huis, de hondjes blaften niet — en werachtig, werachtig, nog terwijl ze in klappertandende overweging bij de deur luisterde, rammelde een tweede dakpan, stooterig krassend over den gootrand heen, in den tuin, waar-ie met ’n muilen plof in de teelaarde ploempte.
’n Sluipende reflex deed Chris de deurkruk omdraaien, en ’t trapje afstotterend naar ’t souster re in, de handkom om ’t zuig-waaiend eindje