DE EERSTE KLEINE VERSCHRIKKING. 77
lijken. Je wist natuurlijk, dat Bouten, de mantel-han-delaar, vriendlijk-gedüld werd, omdat-ie drie jaar gelejen op de flesch was geweest. Vandaag speelden z’n kinderen met die van Van Vliet, renteniertje uit Den Haag, die nog pas in vol gezelschap gezeid had, dat-ie niemendal van Bouten most hebben — vandaag zaten ze s&men met mevrouw Dewaard en den trotschen, duitschen reserve-officier uit Rostock kleintjes koffie te drinken. Vandaag vormden ze samen de eere-jury voor de kindren, die met de windbuksen van de kleine duitschers ’n schiet-wedstrijd hielden. Zoo bleven ze bij mekaar. Zoo dwaalde ’r niet een naar ’t strand. Want ’t héüsche schieten met échte kogeltjes naar de schijf op de schutting — en je verbeelden dat je Boeren was en op engelschen mikte en ’t vooruitzicht van ’n vlieger voor den besten schutter en ’n handwerkdoos voor de beste schutteres — dat boeide de kleuters zóo, dat ze aan geen pier, geen water, geen andre spelletjes dachten. Even moest ’k aanzitten. Mevrouw Dewaard, ’n jonge weduwe, schreef op ’n stuk karton de behaalde punten. Maartens, ’n welgesteld handelsreiziger, laadde de buksen en de kelner, telkens met z’n arm zwaaiend om de heethoofden-van-jongens op ’n afstand te houen, controleerde wair de schijf gaatjes kreeg.