VERDERE SPROOKJES- VAN-DIEREN 87
ineens die overgang zonder water in ’n schokkenden, rommelenden, schuddenden, dreunenden bagagewagen. De schollen cancaneerden en dansten en glibberden en krompen. Maar de mand konden ze niet uit. Het deksel zat stevigjes dicht. Toen begonnen ze te happen, benauwd te happen, hijgend te happen, gulzig te happen, angstig te happen, krimpend en stervens-angstig te happen, net als ’t baarsje dat ik in B beschreef. Ze gleden en wriemelden en sidderden dooreen, stervensangstig. Ze boorden d’r leelijke schollesnuiten door de reten der mand, stervensangstig. Ze keken met d’r gele, leelijke oogjes naar de fiets en de jeneverkruiken en door de open wagendeur naar ’t groen en de huizen en de wegen die voorbij rammelden, stervensangstig. Ze hapten voortdurend, langzaam stikkend, toch happend en slijmerig kwakkend en weer met de puntige lippen smakkend, stervensangstig.
En hoorden hoe de locomotief floot — toen de tram in de stad aankwam, stervensangstig....
„Nou — goddank — wél goddank — ze leven nog best,” zei de koopvrouw toen ze ’r vrachie op ’r hoofd zwiepte en te schreeuwen begon ... „Schol-lèèèè! Levende schollèèèè!” ....
15 Juni 1901.