DE KIP IN DE BADKAMER. 79
zoutpotje, ’n bord met afgeknauwd brood, ’n flesch met jenever, diverse leege bierfleschjes, ’n kwak margarine op ’n stuk grauw papier en meer andere schemerachtige zaken, leien de gerenommeerde eieren.
„Allemaal van vandaag en gister,” zei de man, ze voorzichtig opnemend — want schudden mag je ze niet — en op d’r kop staan mogen ze evenmin.
„Zijn ’t heusch broedeieren?”, vroeg ik, belangstellend de eieren bekijkend. Bijzonders hadden ze niet.
„Dat kan geen sterveling je verzekere,” zei de man: „maar versch bènne ze” ...
Met de dertien nieuwe eieren liep ik voorzichtig-stappend huiswaarts. De vader van de meid lei ze er weer onder, en de bijna kalfachtige kip zette haar broeden ongestoord voort. Nou hadden we tenminste kans. Nou kon er verandering komen in die situatie van vijf hanen, twee kippen en een kieken.
Het werd in het huis van een penibele rust. Als we omlaag gingen, liepen we op onze kousen. Als de keukenvloer geboend moest worden, hield je je hart vast. Minstens tweemaal op ’n dag streek ’k ’n lucifertje af, inspecteerde, zag de kip achter den koffer.
„Ze heeft weèr niet gegeten,” zei m’n vrouw.
„Jawel,” zei ik.
„Née,” zei de meid.
Beslist, ze at niet. M’n vrouw groef wurmpjes in den tuin, droeg die aan. De kip kikte er niet naar. Blaadjes versche sla liet ze verdorren, broodpap negeerde ze en den heelen bak met diverse zaden keek ze aan zonder ’n vin te verroeren.
„Die broedt zich dood,” zeide ik.
„Kiep, kiep, kiep!” lokte m’n vrouw met ’n stukje kaas — toch wel jè lekkers.
Toen lieten we wèèr den vader van de meid komen — ganschelijk ongerust. Deze streek ook