CURIEUZE DANS.
vernederen — ontkleeden, worstelen, spartelen. Men aanschouwt het beschaafder dan verdwenen volkeren het aanschouwden. Men zou zich bijster schamen — als een zuster of dochter zóó cancaneerden.
Men zou gillen en in angsten schreien, als pa van trapéze naar trapéze sprong — als ma een leeuwenkooi benaderde — als tante Bets in vleesch-tricot rondliep met neef Piet op ’r naakte schouders. En dag aan dag, in elke een weinig geciviliseerde stad van deze nobele wereld, maakt het publiek zich op, om het gemartel van het ding medemensch bij een glas dit of dat te gouteeren.
In een Café-chantant of Variété-gezelschap wekken alle vertooners, of ze komiek doen of behendig, krachtig of verwonderlijk — zeer diepe deernis.
Achter elk van die briljante, kranige, lachwekkende artisten staat een schaduw.
Elk heeft z’n familiekringetje, z’n smartjes, z’n gedoetje.
Hoe mal de stelling ook klinke, hoe paradoxaal ze lijkt: al die mannen, vrouwen, meisjes, kindren zijn van hetzelfde ras, hetzelfde organisme als wij die makkelijk toekijken en die als we bijzonder zijn getroffen, bijzonder geënthousiasmeerd, om een bis roepen, om nóg wat nekbrekender toeren.
Vandaar dat degeen die de grollen en nukken van z’n gemoedshobbelpaardje ondergaat, zich op zoo’n „avondje-uit” wel eens als de speciale idioot, te midden eener kerngezonde publiek-menigte gevoelt.
Vandaar dat hij soms met machtig-gekke kalver-oogen naar ’t publiek in plaats van naar het tooneel kijkt, ’t publiek dat de kunsten zoo plezierig-dankbaar accepteert en nog precies op hetzelfde peil staat,