Als men een tijd naar z’n Brood en Spelen beoordeelt, is men op weg dien tijd te leeren kennen.
Béter schijnt het derglijke analyses te mijden.
Allicht geraak je in zéér genoegelijke amusements-oogenblikken tot een graad van onhebbelijk pessimisme, wor je strak-vervelend en kniezig, zak je slap in je stoel, begrom en beklad je sterker je buren, je gemeenschap, je lieve levensperiode dan oorbaar en voor je gezondheid wenschelijk is.
Dikwerf ter plaatse die ik zoo dadelijk nader aanduid, mede op andere wier opsomming embêtant veel ruimte zou vereischen, betrap ik mij zei ven op de onfrissche, onsmakelijke, onlogische waarneming, dat de dag-van-daag een slijkrig strandje met riekende spoelsels, ouwe schoenen en glibberige kwallen gelijkt, dat het slaan van de schuierende branding met z’n zwiepend gebezem en joelend gestuif, nauwlijks een spel van verreinen kan worden.
Ja, op zulke lasterende impertinenties atrapeer je je gemoedshobbelpaardje, dat bij buien grotesk als ’n schichtige hengst, steigrend als ’n veulen versch-uit-de wei, z’n houten knokels en pooten tracht te verschalken.