KR ANTE-K WES TIES. 221
*ïi krant gelezen wordt, zoolang zij hun tukje doen. Er zijn meer gevallen. Er zijn er oneindig. De avondkrant in ’n rustig gezin is het Leven, de Buitenwereld. Moord en doodslag, geboorte en sterven, krijgs- en beursrumoer, eer en schande — alles kucht wen ’t schemert, in de brievenbus. En omdat je tot ondergaan van dat vele, van dat schokkende, prikkelende, afstootende waarlijk in pure eenzaamheid bij krinkels van je sigaar en slokken zoete thee, dient te zitten, schijnt ’n man in gezelschap van spichtig-wachtende vrouwen in formeelen staat van beleg en foltering.
Hij was dus geen ongewoon man, geen egoïst, geen geweldpleger. Hij was ’n man, die vroeger prettig gelezen had, nu door vrouw en dochters beloerd werd.
Ma was er aan gaan wennen, Marie had zich goedaardig onderworpen, Jeanne bleef obstinaat. En met den Zaterdag, nu de krant geen half bijblad meer gaf maar drie volle dubbele bladen nu was het tèrgend dat pa acht en veertig, kolommen nieuws op z’n knie liet vegeteeren, dat-ie van zeven tot acht uur het éérste blad, van acht tot negen ’t twééde, van negen tot tien ’t dèrde blad las. Dan kwam natuurlijk de beurt aan ma, dan an haar, dan an Marie. ’t Ging naar ’t recht van den sterkste en naar anciënniteit. En als pa dan klaar was, praatte-die op z’n gemak, ’t Gebeurde waarachtig dat ze den vólgenden morgen eerst ’t feuilleton te lezen kreeg...
Ma wiegde in ’r stoel, stérker omdat de kop leeg was, Marie haakte, zij slurpte driftig ’r thee, pa las. Pa las prettig langzaam, regel na regel. Ze had ’r nu al zoo dikwijls kwestie om gehad, dat ze ’r mond hield. Ze kéék alleen star naar pa’s knie met de acht