220 KRANTE-KWESTIES.
stil kon zijn, zou-die voortaan èlken avond naar de achterkamer gaan.
Ma huilde, pa las.
Hij was geen tyran en geen doordrijver. Hij was eenvoudig ’n krantelezend man. Hij deed — en ’k zeg dit zonder overdrijving — als de meeste mannen, die ’n krant bij de thee doorpluizen, hij las met de algemeen-mannelijke idee dat de lectuur onvolkomen was, dat er iets bij hinderde, dat z’n gedachten afgeleid waren, als anderen van ’t gezin hem met ’n brok van de lektuur vóór waren.
Als hij de krant in handen had, moest-ie 9r héél hebben, niet gejaagd worden. 9n Sigaar met 9n ruw afgebeten punt smaakt niet volkomen, ’n Kleine twist smijt het huis-équilibre ondersteboven, ’n Jenkende hond, ergens in de buurt, is de dood voor je liefsten roman.
En ’n krant waarop ’n ander gretig wacht is geen krant meer; nóch 9n krant, waarvan je ’n stuk afstaat. Want — en ’k analyseer dit niet om den man als man, als krante-tyran te verontschuldigen — als ’n man het Bijblad van een krant aan vrouw of dochter geeft, terwijl-ie zelf het hoofdblad leest, dan zit-ie vijf minuten later in dezelfde omstandigheden, omdat vrouws en dochtren 9n Bijblad doorhollen, ’n opzienbarende kreet geven als ze lezen van dit of dat nieuws, hardop lachen om ’n grapje in ’t feuilleton, met mekaar hinderlijk fluisteren of beginnen tezuchten, omdat ze al lang klaar zijn en pa uren voor ’t hoofdblad noodig heeft. Ik ken mannen die twéé en ’k ken 9r die drie kranten ontvangen en 9r op zitten tot ze gereed zijn. Ik ken mannen die geen gekreukelde kranten kunnen lezen. Ik ken mannen, die de brievenbus op slot houden en zélf de krant ophalen. Ik ken mannen die verbieden dat