manier van loopen stond ’m niet an, ’t ruischen van 9r rokken, zooals-ie zei, stond 9m niet an. Omgekeerd vond ’t meisje den broer van ’r jongen, ongesoigneerd, ruw, driftig.
Toen deed oom Jan ’n domheid. Hij bemoeide zich met het geval. En kreeg de kous op z’n kop en terecht.
De natuur, die voor volgende generaties zorgt en alleen bij volgende generaties belang heeft, de natuur smult lustig van geweldige bezwaren en bedenkingen van pa, ma, broer, vriend. De natuur is een materie-schalk en de menschen zijn blagen.
Oom Jan brak den avond der laatste ruzie drie of vier pijpen, schold m’n vader voor ’n aap, ’n kwajongen — wat-ie duizendmaal gedaan had, maar ’tgeen nu vader kwetste.
Vader, als van ouds kalm-bleek-driftig, lei z’n pijp met de letter J neer en dreigde als oom Jan z’n scheldwoorden niet terugnam, dat 9t uit was, voor goed uit.
Oom Jan, driftiger, zei of schreeuwde dat niet alleen vader ’n kwajongen, maar ’t meisje met ’r ruischende rokken ’n kwaje meid was.
Dat laatste dee de deur dicht. Want alweer 9n motto voor scheurkalender-debiet: „het is genoege-lijker duizend mannen dan één vrouw tehoonen”.
Vader ging uiterlijk-kalm heen, zag z’n broer na dien avond in geen tien jaar terug.
„In geen tién jaar?” herhaalden wij.
„Nee — in geen tien jaar. De een wou voor den ander niet buigen. Ze hadden allebei ’n klap beet van den grooten, bezeten molen, bekend als de Bêtise humaine, waarvan de molenaar ’n zure clown met 9n potsierlijk-stijven nek en de bewegende windkracht ijdelheid, egoïsme, op-de-teenen-getrapt-heid en temperament-op-sterkwater is.
Wilde oom Jan toenaderen, dan bleef-ie halfwege steken.