194 HET GEVAL SCHMIDT
Men befopt geen levensgebeurlijkheden — men escamoteert ze niet met grappen en lachen. De fransche justitie zond aan de hollandsche het signalement van Albert Schmidt, verzocht z’n geboorteakte en verdere papieren te lichten. De burgemeester van de garnizoensplaats instrueerde den commissaris van politie. De geboorte-akte wérd gelicht en gerucht fluisterde op de soos. ’t Was nu geen krante-laster, geen praatje infaam verzinsel — in ’n kleinere plaats bleef niets geheim en wat door zooveel handen ging, allerminst. Oud-kolonel Schmidt had ’n zoon, 9n ellendeling, die niet had willen oppassen, die al vroeg naar ’t buitenland was getrokken, nooit meer iets van zich liet hooren, tot de fransche justitie ’m te pakken kreeg en de hollandsche bladen ’t n i e u w t j e van de fransche overnamen, omdat er een Hollander in de oplichtersquaestie gemengd was. Oud-kolonel Schmidt had gelogen. Druk werd er op de societeit over geredeneerd. Er waren er die vinnige woorden zeien, die ’t geval van den zoon desnoods lieten passé eren, omdat Schmidt zélf ’n door en door brave kerel was, ’t niet helpen kon dat z’n zoon ’n schavuit was en omdat-ie tóch gepensionneerd was, maar z’n hardnekkig onwaarheid spreken, z’n in ’t bijzijn van zooveel getuigen herhaald liegen, om ’t kind bij den naam te noemen, dat was onwaardig, dat was èrgerlijk, dat was beneden het fatsoen van ’n oud-ofEcier. Tegen die opvatting redeneerden anderen. Had-ie niet ruiterlijk verklaard, op den dag van ’t eerste bericht, dat-ie niet zou aarzelen om ’n zoon voor dood te verklaren, had-ie zich toen niet feitelijk doorzichtig opgewonden? Hoe zou je zelf in zoo’n geval op je ouwen dag handelen? En was ’t niet om ’n verduiveld medelijden te voelen, als je dacht an z’n geel-bleek gezicht met de vermoeide oogen en z’n wanhoop van luidruchtige