HET GEVAL SCHMIDT.
zaal en Schmidt’s lach klaterde zóo dat er officieren van andere tafeltjes opstonden om diè mop ook ’ns te hooren, de niéuwe mop van den kolonel, die de gezichten bij het raam in lachstuip verpaarste.
Op ’n middag werd ’r eerst laat in den hoek gelachen, laat maar stevig. Er moest iets gebeurd zijn. Het omber-tafeltje keek verwonderd. Als’t bij Schmidt zóo lang ernstig bleef, had-ie minstens ’t pootje of dee iemand zwaar-op-de-hand. Ja, ’r leek iets te zijn. Om vier uur was-ie als altijd binnengestapt, had de krantjes gelezen, half gelezen, was zonderling sérieus blijven zitten, tot ’n eerste-luitenant naast ’m kwam, die zag dat-ie klaar was.
„Drink u geen bitter vandaag, kolonel?*
„Jawel,* zei hij, zwakjes schrikkend en z’n stem riep zwaar van kommando: „Jó-han!* .... In één slok sloeg hij het glaasje om, hóéstte. ’t Was niet makkelijk, ’t Kringetje formeerde zich. Er werd over alles gebabbeld. Schmidt knikte, zweeg.
„Heb u gelezen, kolonel, van die vent in Parijs, die gearresteerd is voor diefstal van juweelen? ’n Hollander die Smid heet? .. .*
„Nee,* zei de oude heer.
„Heb ü dat niet gelezen !*, lachte luitenant Heuvel: „da’s formidabel en wij die V van langs krijgen als we dingen overslaan.*
„Als je dingen van dienst overslaat,* glimlachte de kolonel: „de hééle krant lees ’k natuurlijk óók niet altijd” ....
„Dienst,* lachte Heuvel: „je zou ’t haast dienst kunnen noemen — wacht is, waar staat ’t?” — Z’n handen doorfrommelden den krantenstapel tot-ie ’t had. Toen las-ie met plagend ooggeknipper, blij dat de óüwe heer ’r eens tusschen genomen kon worden, ’t onnoozel berichtje, terwijl de anderen