ANALYSE VAN NOG EEN GEMOEDSTOESTAND. 183
zat ze gezellig met moeder, de vier poesen, de drie honden.
Ze had ze machtig-lieve naampjes gegeven. De jongste poes noemde ze zus, 't jongste schippertje broer.
Binnenshuis waren ze ’s avonds met z’nnegenen.
Buitenshuis werd ’t verwarder, ingewikkelder.
Daar — in ’t tuintje — had je de ren met de acht kippen en den haan.
Ze leien, de eieren werden opgegeten.
Want in ’n ei had *n professor gezegd, was geen actief leven aanwezig, 't Leven gewerd eerst onder zékere omstandigheden.
Maar ’t Voorjaar bracht Regina aan 't denken.
Plots zat ’n kip op eieren: drie weken later tippelden de kuikens in ’t schuurtje.
„Gesteld nou dat we die eieren in kokend water hadden gedaan,” peinsde Regina; „nee wè eten geen eieren meer, nóóit meer — da’s gruwelijk” ....
„Geen eieren meer,” verzette zich moeder; „zonder ’n ei hou ’k 't niet uit."
„Moeder je ben onuitstaanbaar,” zei Regina vinnig: „je houdt ’t met dit niet uit en met dat niet uit en je groeit tegen de verdrukking in. Zou ü in ’n eierdop gekookt willen worden? ’k Ril op ’t oogenblik enkel bij de gedachte an ’n gekookt of gebakken ei” ....
Ze dreef haar idee door. Ze aten vegetarisch zónder eieren. Wat meer methodisch en zuiverder in de leer is.
De kuikens groeiden, ’t Waren er zéven. Zeven jonge hanen, die vochten en plukten en door den óüwen haan kwaadaardig op ’n hoop werden gejaagd. Als ze alleen in de ren waren vochten ze als bezeten duivels. Als de ouwe er bij kwam, zaten ze roerloos, doodsangstig.
Regina werkte met overleg. Ze liet ’n rennetje