182 analyse van nog een gemoedstoestand.
Van de acht poesen bleven yr vier. Een stierf aan een graatje uit de goot gesleept. Een werd door moeder tusschen de deur doodgekneld — wat ’n onbarmhartige herrie gaf — twee kregen zuigeling-feministische vriendinnen cadeau, hadden goed voer, een liefderijke stal.
Eiken morgen moest Jansie voor de moederpoes, de twee dochterpoesen en den zoonpoes ’n extra-pint melk halen en omdat de zoon niet zindelijk bliefde te worden, kon ze trouw schoonmaken en schuieren. Eiken middag liep Regina naar de roode hel, den schandewinkel van longen, harten, nieren, ribben en vérdere bloed-stukken....
't Gaf last, vooral met ’t schippertje, de kleine waaksche teef, die de woning tegen onraad beblafte. De toestand werd vooral ingewikkeld toen Siepje alle oppassing verschalkend op een schoonen Meidag in de breikousenmand van een vijftal raslooze ge-drochtschippers beviel, ’n schipper met’ n boerekop, *n schipper met ’n foxensnuit, ’n schipper tweemaal zoo groot als de moeder, ’n schipper met zeere oogen en ’n schipper bol als ’n puck. Siepje bang voor ’r jongen, schoot als een hellefeeks op de vier poesen, waarmee ze vroeger gewoon spéélde, toe. Het werd moord en doodslag. Toen nam Regina félle maatregelen. De vier poesen kregen mét Moeder de voorkamer — Siepje met ’r vijf rasloozen ’t zij-optrekje. Er moesten kalfsribjes komen, weeke kalfsbeentjes. Want de jongen zogen zóó schrokkig dat ’t moederschippertje ’n skelet geleek. En Jansie most rijst koken met mageren afval er door. De zieltjes.
Er bleven drie hondjes.
Die met de zeere oogen stierf — die met den boerekop viel van de trappen.
’s Avonds als Regina géén vergaderingen had,