OUDE WIJS. 169
en gestorven was. Omdat de goudkop dikwijls uit moeder’s hand pleegde te eten en nog den dag vóór 9r dood brutaal op ’r knie was gevlogen, scheen m’n vrouw aan de kip gehecht. Uitstekend. Je vindt zoo’n speciale voorliefde natuurlijk ietwat overdreven, omdat als je alles behield wat aan ’n doode herinnert, de collectie een weinig zonderling zou worden en vooral ’n kip die oud wordt én ruit geen verklaarbaar souvenir lijkt, maar als man geef je dadelijk toe als de vrouw verwijt-oogen opzet Met één ouwe hen is de ren niet bedorven.
Ik vertel dit haastig, verk;larenderwijs. Je weet nu waarom ik ’t dier behield, ’r tien jaar lang verpleegde als een besje in ’n gesticht.
Elk najaar opnieuw kwam de koopman, kroop in de ren, stopte de ouwe leggers in de mand. De goudkop bleef.
De goudkop bleef tegen cille beschavingswetten in. Ik weet niets van ’t lot van ’n bejaarde kip in de vrije natuur. Misschien zijn ’r wilde kippen, misschien niet. Edoch ’n getrainde, ’n kip die schrikt als ’n andere vogel vliegt, ’n kip die ’r vleugels zóó lastig voortsleept als 'n mensch de nagels van z’n teenen — wat doen we 9r mee, niewaar ? —, ’n kip die eieren legt zónder zin, enkel voor struif en flensjes, ’n kip die ’t voedsel niet zoekt maar daaglijks z’n natje en droogje bereid vindt, ’n kip die tam in ’t zonnetje kruipt, tam slapen gaat, ’n kip die ’s morgens de kleeden hoort kloppen in de tuintjes rondom, en alle buurtjes kent, ’n kip die leeft als ’n burgermensch, fatsoenlijk, ingetogen, kamervast — zóó’n kip martel je als je ’r na twee, drie jaar kunstmatig uit de soep, uit de braadpan houdt.
Ja, Samuel, het is niet der kippen weg nóch der kippen Horizon een eerzamen ouden dag te bereiken.
Laatst heb je geschreven over Romantiek.