BOYCOT.
de veldwachters gewaarschuwd dat ’r’n verdachte gezien was, ’n kerel met *n snor, die lang had staan kijken naar *n winkel in de Noordstraat. Elk oogenblik verhaalde onze meid niéuwe geruchten. Meneer, d’r is d’r al wéér een gepakt, weèr zoo’n
Duitser" —, bleek ’t dat ’n logé van ’n hotel
’n borrel te veel had gedronken en door de politie voorzichtig bedwaarts geleid.
Zoo zwommen we eenige dagen in avondzwart-geheimenissen.
„Allemaal overdrevenheden," suste ik thans: „jullie praat véél te lang na over één man, die hiér niet eens gestolen heeft."
„U heeft makkelijk praten," zei een buurman: „u heeft luiken voor de ramen" ....
Het was een warme dag geweest* We zaten als Hollandsche menschen voor onze deur, dronken een kop thee, rookten ’n pijp — luisterden verwonderd naar de stilte.
„Hé — geen klompen!" — zeide m’n vrouw.
„Nee — géén klompen," antwoordde ik gelijkelijk verbaasd! Want ’s morgens én ’s middags én ’s avonds was dit het klompendorp, ’t dorp dat met klompen kwaadaardig protesteerde tegen modern keiengepraal, ’t dorp dat den lieven dageraad met klompengeklepper beklopte, ’t dorp dat avond-weemoed, lentevreugde, herfstaarzeling met klompen betrad, het dorp dat mijlen ver hoorbaar was door z’n klompen, z’n klompen, z’n klompen, ’t dorp dat geen stilte wóu, geen bladersuizing, geen waterge-murmel, geen vogelgefluit — ’t dorp dat hamerde als een timmerman, rammelde als een kuiper, aanbeeldde als een smid — ’t dorp dat alleen Zondag, uit overtollige welvoegelijkheid, ontdaan en naargeestig dee door z'n rust, z’n kapitale rust, z’n