144 AVONDJE UIT.
„Twee,* zei moe.
„Ik éen," zei tante.
„Ik oók een," zei Liesbeth, die wel twéé had willen hebben, maar na tante niet zeggen dorst voor de dame van de Wiener Mélange en voor de dame van kogelfleschie, die naar élk klontje èn naar de scheutjes melk keken.
Ze zaten weer stil, naar de dameskapel kijkend, als-die speelde, naar ’t tafelblad turend, als-die niét speelde, de Zondagsche kleeren stijf-netjes, de vouwen met spichtige deukjes, de handen slap van rust in d’r schoot.
Tot ’t pauze werd en ze opstapten.
14 Juni ’02.