DAME SKA PEL.
Maar als ze haastig gestemd hadden, lusteloos in de holte van licht, zakten ze stil in zittende moeheid, beu van dat spelen voor tien, twaalf rookende, zich embêteerende heeren, die vanavond geen thuis hadden, geen thuis om lekker en warm ouwejaar te vieren, die lodderig, bang voor alleenzijn, nou iedereen zoowat sentimenteel voelde, op d’r sigaren kauwden, dampten, grokjes dronken, of verliefd d’r snorren bedraaiden, met kalveroogen ’t hof makend aan de pianiste of aan de bassiste, die bleekwit met blauwige strepen om neus en oogen onder den electrischen bal zaten te soezen.
Annechen, de tweede violiste, keek naar de klok boven het buffet.
Het glas pons, in de kleekamer, had ze met vroo-lijke rukjes gedronken, blij om het roezig gevoel van opgewondenheid dat ’t naliet.
De heele miserabele ouwej aarsdag was van ’n ongure, strakke, reddelooze verlatenheid geweest, geen vriend, geen familie, geen énkele vriendin — niks als het chagrijnig hokken op de vijandige huurkamer, met vijandige portretjes, vijandige meubelen, vijandige gordijnen, vijandige kamerdingen.
Om een uur had ze geschreven aan moeder in Elberfeld, had Ansichtskarten gekocht met mooie
gebouwen, ’n Ansichtkarte voor oom Wilhelm____
„Prosit Neujahr — ’n Ansichtskarte voor tante Lizzy, ook met „Prosit Neujahr” — en omdat ze er vier te veel had uitgezocht, met de rest geen raad wist, had ze er gepost aan andere Elberfelders die wel op zouen kijken uit Amsterdam een gelukwensch te ontvangen.
Dat was alles ruim en breed om drie uur afgeloopen.
Wandelen kon je niet. ’t Regende, sneeuwde, vroor en regende weer.
Terug op de huurkamer, was ze gaan hangelen